Alweer voel ik de tranen opwellen terwijl ik mijn uiterste best doe om mijn ademhaling onder controle te houden. Het blokkeert van binnen, en daardoor ook van buiten. Ik zie niks meer. Mijn spieren verstarren en verzuren. Ik zie mijzelf vallen, iets met veel bloed. In gedachten. Ik grijp de rots nog wat steviger vast. Er is niks. Dat kleine hoekje? Nee! Ja? Nee. Diep ademhalen. Dat voelt beter. Ik richt mij op wat er wel is, waardoor ik minder aan vallen denk. Ik krijg mijn ademhaling weer onder controle, besluit dat mijn enige optie is, dat ik het kan. Met vertrouwen ga ik staan, met mijn voet op dat kleine hoekje, en er opent zich een nieuwe wereld voor me. Ik zie weer. Overwonnen heb ik de angst niet, maar ik heb me er vooral niet door laten verslaan. Dit voelt zo goed. Maar zo’n angst wil ik niet meer voelen.

Een half uur later voer ik opnieuw dezelfde strijd. Ik wilde die angst ontlopen, een stapje terug doen. Maar ik kan toch niet onderaan de rots blijven staan en niks doen? Ik kan toch niet de rest van mijn leven naar al die bergen kijken en ze niet beklimmen, omdat ik een irrationele angst voel? En als je de strijd eenmaal bent aangegaan, is opgeven geen optie meer: jezelf laten verslaan door iets wat alleen in je eigen hoofd bestaat? Iedere keer opnieuw laat ik me verleiden.

Klimmen heeft me gegrepen, het drijft me ver. Het maakt me bang, onzeker, het frustreert, het zuigt mentale energie. Het geeft me op ieder moment de mogelijkheid te verbeteren. Mentaal sterker te worden. Om te gaan met emoties die tot in ons diepste invloed hebben op ons als mens en op ons handelen.

Zo komt het dat ik op vakantie elke dag huil. Terwijl ik doe wat ik het liefste doe. Bijna elke dag is weer een dag om de strijd aan te gaan. En het helpt. Het vertrouwen groeit weer. Ik kan steeds meer mijn fysieke grenzen opzoeken, zonder dat mijn hoofd mij daarin beperkt. En denkend aan al die imposante, betoverende, hoge werelden die er te ontdekken zijn, is beneden blijven geen optie.