Vrijdagochtend 10:30, Amsterdam Centraal Station. Een sfeerloos café met veel te dure, vieze koffie en een gladde ober waarbij mij het leven zuur maken in de genen zit. Hij kan er ook niks aan doen. De ramen zijn als beschilderd door de regen die erlangs naar beneden stroomt.

Het is september. Ik ben moe, moe van heel veel werken. En ik voel me alleen. Sinds gisteren kan ik niemand meer bellen en krijg ik geen sms verstuurd. Een storing. Ook dat nog. Ik baal van mijn slechte voorbereiding. Als ik gewoon gisteren mijn slaapplek in Amsterdam geregeld had, zat ik hier nu niet noodgedwongen vieze koffie te drinken om internet te kunnen gebruiken en op berichten van anderen te wachten. Het is mijn eigen schuld dat ik hier nu eenzaam en triest, thuisloos op het station zit.

Toch is het vreemd. Ik ben thuis. Thuis in mijn eigen stad. Thuis waar veel van mijn vrienden thuis zijn. Thuis waar ik de weg weet, mijn vaste spots heb en daar waar ik vaak mijn geld verdien. Ik voel mij hier echter thuislozer dan waar dan ook. En op weinig plekken voel ik mij zo afhankelijk van anderen als hier.

Anders voelde het al die keren dat ik uit een bus stapte op een onbekende plek. Soms een half uur, soms een half etmaal voor dag en dauw. Zonder idee van waar ik was of waar ik naar toe zou gaan. Een plek waar ik niemand kende, waar ik de taal soms niet eens sprak. Hét moment om mij thuisloos te voelen, eenzaam en afhankelijk. Maar op die vieze busstations, waar ik dan neerstreek in een smerig café om smerige koffie te drinken en te wachten tot de zon zich liet zien; daar lag de wereld aan mijn voeten. Zoals ik mij in mijn thuis Amsterdam thuislozer en afhankelijker kan voelen dan waar dan ook, kan de onbekende plek mij vrijer, sterker, onafhankelijker en gelukkiger maken dan ooit.

Zou het de confrontatie zijn met het thuisloze? Dat thuisloos zijn op de plek waar je thuis zou moeten zijn een te groot contrast oplevert? Zou het zijn dat het vooral lastig is de dakloze te zijn tussen mensen, naasten, die hun gewone leven leiden? Op reis bevind ik mij echter ook tussen de locals, tussen de mensen waarvan het leven gewoon doorgaat. Het niet hebben van een thuis is in ieder geval minder voelbaar, daar waar je geen thuis verwacht te hebben. Fundamenteler: wat is thuis en waar voel ik mij thuis?

Ik herinner mijn terugkomst van mijn eerste reis naar Zuid-Amerika. Ik vroeg mij af hoe het zou zijn om op reis te zijn in Nederland. In feite kon ik overal ter wereld – dus toch ook in Nederland? – ‘s middags bedenken waar ik die avond mijn ogen zou sluiten en op ieder moment van de dag besluiten waarheen mijn reis zou vervolgen; met alle vrijheid in mijn rugzak, levend in het moment. Nadenkend over anderen die de wereld rondreizen door bijvoorbeeld op boerderijen of in hostels te werken tegen kost en inwoning, vroeg ik mij af waarom ik dat niet in Nederland zou kunnen doen. Daar had ik tenslotte ook geen huis meer. De achterliggende gedachte die mij in Heeten bracht.

Reizen in Nederland bleek echter niet zoals reizen op de rest van de wereld. Net zoals dat geen thuis hebben in Amsterdam anders blijkt dan geen huis hebben op de rest van de wereld. En zolang als ik erover deed om er achter te komen waar dat door zou komen, zo simpel lijkt het nu. De verbondenheid maakt het verschil. Logischerwijs is het de verbondenheid met onze omgeving die onze onafhankelijkheid verkleint. En hoe langer op een plek, hoe groter de verbondenheid; aan familie, vrienden, instanties. In Nederland kan ik niet in een willekeurige bus stappen waarvan ik niet weet waar die heenrijdt, want in Nederland wordt er ergens door iemand op mij gewacht. Misschien verklaart dit deels mijn drang om van tijd tot tijd verder te trekken. Zonder het iets negatiefs te willen noemen: op iedere plek lever ik op den duur vrijheid en onafhankelijkheid in.

Bovendien heb ik die verbondenheid niet nodig om mij thuis te voelen. Ik heb overal een thuis. Waar ik ook kom zijn er mensen die hun thuis met mij willen delen, die hun huizen mijn thuis laten zijn. Voor een uur, voor een avond, voor maanden. En van al die thuizen pik ik iets op en in al die thuizen hoop ik iets achter te laten. Het heeft de wens doen ontstaan ooit op een dag mijn eigen thuis te hebben, maar dat het niet alleen mijn thuis zal zijn. Een open plek waar iedereen terecht kan, een ontmoetingsplek waar iedereen welkom is. Hopelijk kan ik dan iets terug geven aan al die ongelooflijke mensen die mij verwelkomen, of het gevoel dat ze mij geven doorgeven aan wie er voorbij komt.

Tot die tijd hoop ik nog vaak met handen en voeten vieze koffie te bestellen, en in de eerste zonnestralen mijn weg te vervolgen.

 

Veel dank aan Renata voor mijn eigen Casita – een sinterklaassurprise met een prachtig gedicht erbij, waarmee ze mijn thuisgevoel en toekomstwens perfect wist weer te geven.